Trouwfoto met zwarte trouwjurk, Jan van Wieringen en Jo Lagerberg, 10 november 1942,
Trouwfoto met zwarte trouwjurk, Jan van Wieringen en Jo Lagerberg, 10 november 1942, Het huwelijk van mijn ouders Jan van Wieringen en Jo Lagerberg werd gesloten op 10 nov. 1942, tijdens de H. mis ’s morgens om 9 uur in de St. Joseph kerk in Wassenaar. Dat moest zo vroeg omdat je in de R.K. kerk nuchter moest zijn om de communie te mogen ontvangen. Pastoor Woesik had geregeld dat 4 neefjes misdienaar waren en dat die ook het Avé Maria zongen. Dat waren Jan en Piet Knijnenburg ( van tante Ploon ) en Aad en Jan Steen ( van tante Anna ), beide zussen van mijn moeder. Voor de wet trouwden ze al eerder, daarvoor gingen ze lopend naar het gemeentehuis in de Pauw. Mijn moeders broer Willem was getuige voor haar en mijn vaders broer Nico voor mijn vader. Mijn moeder had een zwarte trouwjurk aan. Dat was vooral de wens van mijn vaders moeder. Die jurk werd gemaakt door een naaister op de Volmolengracht in Leiden. Dat was een kennis van Miep van Wieringen ( zus van mijn vader ). Eigenlijk had mijn moeder ook nog een zwarte hoed gekocht, maar bij nader inzien maakte die het geheel wel heel erg somber. De familie van mijn moeder vond het sowieso maar niets dat mijn moeder als jongste van het gezin in het zwart ging trouwen.’s Morgens vroeg kwam de kapster mevr. Braun, bij tante Ploon waar mijn moeder woonde, om mijn moeders haar te onduleren. De onduleertang werd warm gemaakt op een gasbrandertje dat ze bij zich had. De ouders van mijn vader kwamen ’s morgens vroeg met de twee jongste kinderen met het openbaar vervoer. Met de bus van Hoogmade naar Leiden en van Leiden naar Wassenaar met de tram. De nacht na het feest bleven ze slapen bij tante Ploon. De andere broers en zusters met aanhang van mijn vader kwamen met de fiets. Mijn ouders zagen ze aan komen fietsen, toen ze al in een koets met een paard ervoor naar de kerk reden. De familie van mijn moeder woonde in Wassenaar en Leiden. Dus die kwamen ook met de fiets of de tram neem ik aan. De koets bleef wachten bij de kerk en bracht mijn ouders na de mis weer naar slagerij Knijnenburg aan de Rijksstraatweg. De bruiloft werd gevierd in de garage van de slagerij. Daar waren twee lange tafels met stoelen neergezet en een piano. Via een tussendeur kwam je in de worstmakerij en daar kon worden gedanst. Daan Knijnenburg ( zoon van de slager en dus zwager van de oudste zus van mijn moeder Ploon ) kon goed piano spelen, zonder er ooit les voor te hebben gehad. Mijn opa zal ook wel zo nu en dan een deuntje hebben gespeeld. Om brood en gebak te kunnen laten bakken moest mijn vader de spullen zelf aanleveren bij de bakker in Hoogmade. Van tevoren had mijn vader extra bloem, boter en eieren geregeld. Suiker was echter een probleem. Van mijn tante Ploon en Anna ( zusters van mijn moeder ) kreeg hij toen extra suikerbonnen. Die hadden beiden een groot gezin en kregen daarom wat meer suikerbonnen. De bakker kwam het brood en de gebakjes ’s morgens al vroeg, zelf met een bakfiets brengen. Helemaal van Hoogmade naar Wassenaar ! Na de kerk werd er eerst ontbeten. In de loop van de dag gingen mijn ouders lopend even naar de fotograaf, vlakbij aan de Rijksstraatweg om de trouwfoto te laten maken. Jammer genoeg werden er verder tijdens het feest geen kiekjes gemaakt, want fotorolletjes waren niet te krijgen. Bruiloften waren destijds heel lange dagen, soms wel van ’s morgens vroeg tot in de eerste kleine uurtjes van de volgende dag. De tijd werd o.a. opgevuld met dansen, zingen en met voordrachtjes en wensjes. De twee jongste broers van mijn vader deden een voordrachtje over H.O. ( havermout ). Bernhard speelde dan de dunne ( dun was hij al van zichzelf ) die geen H.O. at en Theo de dikke ( met kussens onder zijn kleren ) die het wel at. Waarschijnlijk kwam dat lied ooit uit als reclame voor het eten van dat merk havermout. Mijn vader had voor het warme eten een schaap geslacht en daar mooie lapjes van gesneden van ongeveer 200 gram. Vooraf was er schapensoep en er was pudding voor toe. Er was een mevrouw ingehuurd om te koken, die deed dat bij tante Ploon, die naast de slagerij woonde in de keuken. Ook was er een mevrouw om te helpen met bedienen. In de garage was het best een volle boel. Toen de tafels gedekt moesten worden moest het hele gezelschap even naar de overkant, naar het café van tante Sien. Bij de familie van Wieringen was het traditie om bij feestelijke gelegenheden, voor het eten, het ‘’Onze vader’’ en het ’’Weesgegroet’’ zingend te bidden. Het feest duurde tot een uur of tien ’s avonds. Kennelijk was er toen nog geen spertijd ingesteld. Mijn ouders liepen met de fiets aan de hand, met de oudere mevrouw die gekookt had mee tot haar huis aan de Kerkdam. Daarna op de fiets naar hun eigen huis. Op het adres wat op hun trouwkaart staat hebben ze echter nooit gewoond. Dat huis werd gevorderd voor iemand van de NSB. Ze gingen toen uit nood inwonen bij de gezusters Bierhuizen in de Burghtstraat in Wassenaar. Die hadden vroeger een theehuis in de buurt van Rotterdam. In Wassenaar hoopten ze een rustige oude dag tegemoet te gaan. De dames Mietje en Betje waren al oud ( jaar of 80 zoiets) en hadden een Hongaarse vluchtelinge in huis genomen, Cisca heette ze. Dat was een vrouw van een jaar of 35 - 40 waar een flink steekje aan los bleek te zijn. Ze terroriseerde de twee oude vrouwen vreselijk inplaats van hen te verzorgen en verwaarloosde de hele boel. De kippen liepen vrij rond in huis en het wemelde er van de vlooien. Er was geen waterleiding, maar een waterreservoir op zolder. Een van de dames, Betje had suikerziekte en kreeg daarom extra vleesbonnen. Cisca wist daar wel raad mee ! De andere dame, Mietje, bleek op een keer overleden aan ondervoeding, zittend in haar stoel. Mijn ouders huurden er kamers op de eerste verdieping. Zij moesten altijd op hun hoede zijn met de trap af komen, want Cisca had er lol in om stiekum de roeden van de de traploper los te maken. Wanneer mijn ouders visite hadden hamerde Cisca keihard op de piano tot ze weer weg waren. Soms waarschuwden mijn ouders de politie, die Cisca dan voor een nachtje meenamen. Maar ze kwam dan toch de andere dag weer terug en dan moest iedereen het extra bezuren. Mijn ouders waren dus dolblij toen ze een ander huis gevonden hadden, al was dat huis ook erg vervuild. Er hadden tijdelijk geëvacueerde Scheveningers in gezeten en die hadden de boel totaal uitgewoond. Dat huis was in de Ammonslaan in Wassenaar, naast het huis van mijn moeders broer Willem. Mijn vader regelde een paard en wagen waarmee ze verhuisden. Mijn zusje Annie lag in een rieten reiswieg, die aan de wagen hing. Mijn moeder ging lopend ( best een heel eind ! ) met de kinderwagen met daarin mijn oudste zus Rina, extra toegedekt met het tafelkleed. Tante An, een zus van mijn vader kwam helpen schoonmaken. Kamer voor kamer, alles boenen met vim, want verf was er niet te krijgen .In de Ammonslaan werd ik en later mijn zus Lidy geboren. In Den Haag mijn jongste zus Tony. We verhuisden naar de Azaleastraat in Den Haag toen mijn vader daar melkboer werd. Hij kreeg er een melkwijk en liet daarvoor een geschikte bakfiets maken. Mijn moeder stond er in de winkel die, ‘’De Favoriet “ heette, hoewel ze eigenlijk geen zakenvrouw was. Een broer van mijn vader Theo van Wieringen woonde bij ons in. Zijn bed stond onder de trap naar boven, dat paste precies. Hij had ook een melkwijk in Den Haag en ging in het weekend terug naar zijn ouderlijk huis. Ook broer Bernhard liep een periode een melkwijk in Den Haag en broer Siem had er samen met zijn vrouw Gon een melkbezorgwijk en een zuivelwinkel. Broer Koos werkte er op de melkfabriek en zijn vrouw Johanna runde een Sierkan-melkwinkel. Broer Nico had samen met zijn vrouw Katrien een melkwijk en winkel in Scheveningen. Nadat mijn vader een keer van een portiek gevallen was, kwam hij op bed te liggen met een hernia. Zes weken op een plank was toen de remedie. Het sjouwen met melkbussen werd hem daarna ontraden. In Wassenaar kochten mijn ouders toen een totaal verloederde ijzerwarenzaak. Boven de winkel een wederom ernstig vervuild woonhuis. De mensen waren vertrokken en hadden alles achter gelaten. Het was niet groot, er was maar één slaapkamer. Mijn ouder gingen slapen op de zolder. Het was daar donker, er was alleen een heel klein soort van spannend kijkgaatje aan de straatkant. Kasten waren er niet, mijn vader maakte er een roe en mijn moeder hing er een gordijn voor. Wij kinderen sliepen in de slaapkamer, twee 2 persoons bedden en 1 eenpersoons bed. Daarmee was de kamer net helemaal vol. Maar er was een douche ! Dat was een luxe ! Elk weekend gingen we er met ons allen naar toe om te douchen. In onze pyama’s achter in mijn vaders bestelautootje, met ons vijven zittend op de houten vloer daarna weer terug naar Den Haag. Eigenhandig maakte mijn vader van de zwarte ijzerzaak een helderwitte kaaswinkel. Nadat de bovenwoning was leeggemaakt, ( Al het vuil werd vanaf het balkon naar beneden gegooid en mijn vader reed af en aan naar de vuilnisbelt ! ) schoongemaakt en geschilderd verhuisden we terug naar Wassenaar. Naar de Zuyle van Nyeveldstraat. Hoe mooi de winkel ook was geworden, het viel niet mee om er een boterham te verdienen. Mijn vader probeerde ook wat verder van huis bezorgklanten te werven. Bij de boeren rondom Wassenaar, in de villawijken, bij het klooster, de politieschool en zomers bij de strandpaviljoens aan het Wassenaarse slag. Voor een bestelling van een ons ham, moesten wij kinderen regelmatig helemaal door de duinen naar het strand fietsen. Mijn moeder stond in de winkel. In de zomer verkochten ze ook ijs. Mijn vader stond dan ook op zondag voor de winkel om te proberen ijs te verkopen. Toen mijn vader weer te kampen kreeg met rugproblemen, kreeg ik toestemming om te verzuimen van de eerste klas huishoudschool. ( Mijn twee oudere zusjes zaten op de mulo. ) Op de fiets ging ik, inplaats van mijn vader, bij de klanten bestellingen opnemen en later rondbrengen. Dat waren fikse einden fietsen, met bij de boeren ook meestal nog loslopende waakhonden op mijn pad. Samen met mijn moeder maakte ik de bestellingen klaar en stopte die in een doos achterop mijn fiets. Op een keer had ik in die doos de producten wat teveel geordend. Teveel boter netjes aan een kant opgestapeld. Dat bleek geen goed idee, want de doos kantelde onderweg en alle spullen vielen op straat. Gedeukte en vuile pakjes boter, besmeurd met kapotte eieren en gebroken jampotten vermengd met gesneden kaas en vleeswaren waren het resultaat. Daar ging onze winst ! Terug thuis bij mijn moeder hebben we samen achter de winkel staan huilen. Mijn vader boven in bed. Toen er vlak bij ons in de buurt ook nog de eerste A.H. supermarkt werd geopend, werd het nog moeilijker en op een gegeven moment moesten mijn ouders beslissen om de winkel te verkopen. Mijn vader had tussen alle bedrijven door een cursus ‘’kippendokter‘’ gedaan en wilde kippenboer worden. Hij kocht in zijn geboortedorp Hoogmade een stuk land van anderhalve hectare aan de Boskade. Al eerder had hij ergens in het Gelderse een houten café gekocht. Dat moest daar weg en mijn vader was het daar zelf af gaan afbreken. Hij had het tijdelijk opgeslagen op de schuurzolder bij zijn ouderlijk huis. Hij wilde het weer opbouwen en gaan gebruiken als kippenschuur. Helaas bleken de eierprijzen toevallig enorm te kelderen. Plan twee was om er dan maar tijdelijk illegaal in te gaan wonen, want we hadden geen huis. Maar het moest eerst natuurlijk nog wel worden opgebouwd ! Terwijl hij daar mee bezig ging kocht hij met geleend geld een paar melkkoeien, zodat het land benut werd en er wat geld binnenkwam. Onze spullen werden opgeslagen in een gehuurde garage in Voorschoten. Mijn oudere zusjes Annie en Rina gingen logeren bij tante Dora en tante Suze in Wassenaar, zodat ze daar gewoon naar de mulo konden blijven gaan. Met de andere drie kinderen trokken mijn ouders in bij het gezin van tante Miep, een zus van mijn vader, in Oude Wetering. Annie en Rina kwamen daar in het weekend op de fiets naar toe. Mijn vader had in die tijd een kleine groene bestelauto en wanneer we met ons allen weggingen zaten wij met ons vijven achterin op de houten vloer. Alleen in de achterdeurtjes zaten twee kleine raampjes. Nadat mijn vader al onze spullen naar de garage in Voorschoten had gebracht, werden als laatste onze matrassen ingeladen. In de kleine ruimte die daar boven nog overbleef, werden mijn zusjes Lidy, Tony en ik al liggend ingeschoven. De deurtjes konden net dicht ! Dat was geen prettig ritje ! Met mijn jongere zusjes Lidy en Tony ging ik op de fiets naar school in Roelofarendsveen. Ik kwam daar in de zevende klas van de meisjesschool. De eerste keer dat we daar naar school gingen, kwamen alle kinderen in een kring om ons heen staan, zonder iets te zeggen. We waren blijkbaar een bezienswaardigheid ! De vakken die in de zevende klas gegeven werden stelden weinig voor. Ik kreeg er naaien van nonnen, maar ik kan me niets herinneren van wat ik daar genaaid zou hebben. We moesten er de kloostergangen dweilen, met een non naast je. We kregen er koud koken, b.v. slaatje van koude al gekookte aardappelen en mayonaise. Of een cake, van met botercrème aan elkaar geplakte lange vingers. Wat we er vooral deden was een kaart met een bepaald onderwerp kiezen uit een kaartenbak. Bijvoorbeeld met het onderwerp ‘’Spercieboon’’ . De tekst van die kaart moest je dan overschrijven in een schriftje en daarna moest je een plaatje van een spercieboon opzoeken in een stapel oude tijdschriften en dat er bijplakken. Om toch wat inkomsten te hebben, had mijn vader in Roelofarendsveen bij een tuinder genaamd ‘’Loos’’, een grote kas gehuurd. Daar fokte hij eendagskuikens op tot jonge hennen. De kuikens kwamen in dozen met de trein vanuit Barneveld naar Leiden, waar mijn vader ze ophaalde. Mijn vader had in die kas dan al een bodem van donkerbruin turfmolm gemaakt. Daar die gele donsjes op, dat was natuurlijk een schattig gezicht. Wij moesten helpen ‘’uitpakken’’. Een voor een eruit halen, goed tellen en de zwakke er tussen uit halen. De kuikentjes krioelden dan om je voeten en ik vond het heel erg als ik er per ongeluk een doodtrapte. Mijn vader ging ze ’s morgens vroeg voeren en water geven, voordat hij naar Hoogmade ging om de koeien te melken en verder te gaan met het bouwen van het houten huis. Mijn zusjes en ik moesten dan tussen de middag en na schooltijd voor de kuikens zorgen. Mijn vader ging dan ’s avonds nog een keer. De kuikens groeiden snel en al gauw waren ze minder schattig. Hoe groter, hoe hongeriger en hoe warmer, hoe dorstiger. Ze vlogen je dan zowat aan, wanneer je de lege voerbakken en wateremmers kwam ophalen en de volle terugbrengen. En dan die stank ! In de zomervakantie gingen we ( de drie oudsten denk ik ) met mijn vader mee naar Hoogmade om het houten huis in de carboleum te zetten. Aan het eind van de vakantie gingen we er wonen. Slapen met ons allen op de zolder, dat was één grote ruimte, en ons wassen in de keuken bij de kraan. Rina, de oudste ging in Leiden bij Parmentier op kantoor werken. Annie ging in Leiden nog een jaar naar de mulo. Lidy en Tony gingen in Hoogmade naar de lagere school en ik ging naar de tweede klas van de huishoudschool aan het Galgenwater in Leiden. ‘s Zomers met de fiets en ’s winters met de bus. Ondertussen werd er een eenvoudig stenen huis voor ons gebouwd. Mijn vader bouwde zelf een stal voor zijn inmiddels een stuk of 12 koeien. Totdat die stal klaar was huurde hij in de winter een kleine stal in het dorp. Hij had ook meestal wat schapen, kalven en kippenhandel. En natuurlijk zoveel mogelijk zelf aardappels, groenten en fruit oogsten en wat daar geschikt voor was invriezen. Zelf brood bakken ! Zelf kleding naaien en vaak ook van iets ouds weer iets nieuws maken. Nadat we waren verhuisd naar het stenen huis, kwamen er alsnog een periode kuikens in het houten huis. Later hebben we het ook verhuurd, toch weer als huis, dat was een vaster inkomen. Ook mijn zus Annie heeft er geruime tijd in gewoond. En altijd de eindjes moeizaam aan elkaar knopen ! Mijn moeder vooral ! Mijn vaders moto was : ,, Wanneer je voor een dubbeltje geboren bent, dan word je nooit een kwartje. ‘’ Tsja … en gedachten zijn krachten !! Maar mijn vader genoot wel van het leven ! Hij vond het heerlijk om zijn eigen baas te zijn en kon genieten van kleine dingen. Knooien bij de sloper en dan net de geschikte plankjes vinden ! De spijkers er netjes uithalen en dan recht slaan voor hergebruik. Hij zat als een koning op zijn oude tractor en tankte in zijn oude auto meestal niet meer dan een tientje benzine. Hij kon smullen van zijn eten, vooral wanneer het van eigen tuin kwam. En veel later huurde hij ook graag een weekje een huisje op Texel, dat vond hij prachtig !