Meisje in Walcherse streekdracht, 1904–1937
Meisje in Walcherse streekdracht. Onder de muts van broderie draagt ze een ondermuts met een oorijzer. Aan de 'krullen' (oorijzeruiteinden) hangen klaverbladvormige oorijzerhangers met een parel, de 'strikken'. In de uitsnijding van het jak is de 'beuk' (kroplap) te zien. Het meisje draagt om haar hals een halssnoer met vier strengen kralen aan een ronde sluiting.